“First life, then spaces, then buildings – the other way around never works.”
citaat Jan Gehl, Deense stedenbouwkundige
Om tot een kwalitatieve verdichting van het gebied te komen, hebben we 11 spelregels opgesteld:
Het grotere geheel
Alles wat we toevoegen in hoge dichtheid moet worden gekoppeld aan het omliggende weefsel. Een woongebouw
is immers méér dan de som der delen. Het is géén op zichzelf staand eiland, maar in staat om zowel extra
kwaliteit toe te voegen aan de stad als aan de individuele woning, waardoor het verschillende schaalniveaus met
elkaar verbindt.
Eigenaarschap en de sequentie tussen publiek, collectief en privaat
Domeinen geven veel mogelijkheden en kansen bij de totstandkoming van een prettige, kwalitatieve leefomgeving, waar de gevoelsmatige grens van het thuiskomen ook bij het betreden van het woongebouw ligt en niet enkel bij de voordeur van de private woning.
Tussenruimte
Door de bewuste clustering van huizen ontstaat een interessante tussenruimte, die bestaat uit zowel functionele verkeersruimte als verblijfsruimte, een plek van samenkomen en ontspannen. Sommige plekken worden gedeeld door alle bewoners en andere alleen met de directe buren. De tussenruimte is absoluut géén restruimte, maar vormt juist de spil van dit woongebouw: een zorgvuldig vormgegeven (subtiele)schakel tussen de publieke ruimte van de stad en de private ruimte van het huis. Deze overgangen moeten zorgvuldig worden vormgegeven – het gebruik van de collectieve ruimtes hangt hiervan af.
Schaal en beheersbaarheid
Kleine clusters van 6 tot 10 woningen zorgen voor overzichtelijkheid en menselijke schaal. Dit levert een positieve
bijdrage aan de sociale veiligheid van het collectieve woondomein.
Herkenbaarheid en sociale cohesie
Als je huizen in plaats van louter horizontaal ook verticaal naast elkaar plaatst, moet je nadenken over nieuwe
vormen van de traditionele straat, het (woon)erf, het hof, de binnenplaats, het plein(tje). De straat stopt niet op
de begane grond, maar gaat het gebouw in. Bewoners kunnen makkelijk met de wandelwagen of fiets omhoog
naar hun huis lopen: een verticaal blokje om. Alle huizen zijn aan de ‘straat’ ontsloten, wat ook bij de huizen op hogere verdiepingen voor een straatgevoel zorgt. Daarbij geeft deze opzet nieuwe mogelijkheden voor het straatspelen.
Flexibiliteit en differentiatie
Situaties veranderen, samenstellingen van huishoudens ook. Een woongebouw moet daarom niet alleen geschikt zijn
voor één specifieke doelgroep. Niet alle huishoudens zijn vergelijkbaar en hebben dezelfde wensen.
Het woongebouw omvat niet alleen gemeenschappelijke buitenruimtes, maar ook overdekte (binnen)ruimtes, zoals bijvoorbeeld een gedeelde werkplaats voor o.a. kleine reparaties aan fietsen. Tevens ontstaat er kruisbestuiving door combinatie met activiteitenruimtes voor de bewoners van de zorgwoningen in het plan.
Zicht: privacy in woning en buitenruimte
Low rise high density vraagt om extra aandacht in vormgeving en detaillering: hoogteverschillen, reliëf in gevel, bezonning (spiegeling, geen doorzon), groen.
Geluid – privacy in woning en buitenruimte
Extra aandacht voor geluidsoverdracht tussen woningen onderling, woningen en gezamenlijke ruimtes, en
ruimtes binnen de woningen. Geluid in de gedeelde ruimtes en de openbare / collectieve buitenruimtes moet zoveel
mogelijk gedempt worden door toepassen van absorberende materialen, groen en reliëf.
Controle en identiteit
Bewoners moeten zelf de controle hebben in wat ze wél en niet willen delen. Onder andere flexibele geveldelen
(shutters, luiken, zonwering) verlenen identiteit aan de afzonderlijke woningen. De eigen woonstraat – galerij – heeft een
eigen identiteit, evenals het gebouw en blok. Onderscheid door verschillende patronen/materialen/ accentkleuren.
Bezonning en licht
Zowel aandacht voor voldoende daglicht in iedere woning, als aandacht voor lichtinval en opwarming. Keuze voor zeer lichte kleuren in exterieur.
Gesamtkunstwerk
Stedenbouw, landschap, architectuur en interieur vormen gezamenlijke ruimtes die in samenhang zijn ontworpen.